Zijn visie was helemaal op harmonie afgestemd. Mijn fotografie is dat ook. Ik
probeer met mijn foto's de wereld te veranderen, te verbeteren. Mijn foto's zijn
lief. Maar ze grijpen de mensen wel aan. Dat is mijn bescheiden bijdrage."
Dirk de Herder hoort niet in deze wereld thuis, vindt ook hij zelf. "Ik ben een
idealist. Romanticus, een rusteloze. Overgevoelig, het is een ramp. Ik ben altijd
op de vlucht geweest. Gevlucht voor mijn eerste baas, voor het meisje dat
verliefd op me was en zei dat ze met me wilde trouwen. Veel vrouwen gehad,
veel gevlucht. Als het me niet zinde, vluchtte ik. Ik zocht. Ik heb een hoop
narigheid achtergelaten. In mijn fotografie heb ik ook altijd gezocht. Maar als ik
terugkijk, ben ik daarin toch steeds dezelfde gebleven. Zoals ik toen was en keek,
zo ben ik nog. De eerste foto's zou ik nu op dezelfde manier maken."
Zijn foto's maakte hij als kunstenaar, niet als fotograaf. Hij vond eerder aansluiting
bij iemand als Henri Berssenbrugge, die hij zeer bewondert, dan bij mensen als
Cas Oorthuys, Aart Klein en Eva Besnyö. "Allemaal intellectuele fotografen,"
oordeelt hij. "Ik was anders. Ik schermde me voor hen af. Cas kwam in de oorlog
bij me en vroeg of ik mee wilde doen in de ondergrondse fotografie. Ik heb ervoor
bedankt. Ik was verlegen, voelde me niet bij hen thuis. Het waren allemaal
fotografen van formaat. Ik zag tegen hen op. Nu heb ik er wel spijt van. Ik word
nooit in hun rijtje genoemd."
Dirk de Herder maakt zijn wereld langzaam kleiner. Alleen zijn meest dierbaren
laat hij erin toe. Hij trekt zich terug op zijn balkonnetje en is omringd door
bloemen en bomen, zijn kleine paradijs. "Alles wordt onbelangrijk. Op feestjes
hoor ik alleen maar onzinnige gesprekken. Dat krijg je, als je ouder wordt. Alleen
mijn dromen, mijn eigen werelden, zijn nog belangrijk."
De dadendrang kondigt zich iedere morgen met een vast ritueel aan. De dag
begint met oogoefeningen. Dirk de Herder draagt geen bril. Hij wil kunnen kijken
zonder hulpmiddelen. De ouderdom maakt het hem wel moeilijk. Met oefeningen
bindt hij de strijd aan tegen het verval. Als hij klaar is, volgen de vaste woorden:
Plan The Impossible. De Herder: "Plan het onmogelijke. Dat houd ik mezelf nog
iedere dag voor. Ik wil het onmogelijke, nog steeds, omdat het zinvol is wat ik
maak. Het is niets, en tegelijkertijd is het alles. Het altijd maar moeten blijft, het is
nooit klaar. Dat is vreselijk. Maar het houdt mijn geest veerkrachtig."
Zijn boek was ook het onmogelijke. Hoe een leven, zijn leven, samen te vatten
in een paar honderd bladzijden? Hoe heeft hij het in zijn hoofd gehaald om
eraan te beginnen?. Hij knikt zijn hoofd in de richting van het dichte bladerdek
voor hem en geeft dan pas uitleg: "Ik heb het boek op bed geschreven, in de
kamer hiernaast. Twee kussens in mijn rug, vellen papier om me heen. Niets
leidde me in mijn slaapkamer af. Ik had uitzicht op deze boom, met takken als
opwaartse lijnen. Dat stoorde me niet, want het was ordelijk. In mijn atelier ben
ik heel snel afgeleid. Het is er vol, een wanorde. Veel te kijken. In mijn
slaapkamer kon ik me concentreren. Ik zag mijn leven terug. Het stroomde uit
mijn hersenen."
Dirk de Herder staat op uit zijn stoel en verdwijnt schuifelend in het huis. Dan
komt hij terug. Zijn handen vormen een kommetje, waarin zijn fototoestel rust.
Hij beweegt de Nikkormat omhoog, richting zijn ogen, maar geeft het op. "Ik
zou het nog zo graag willen, fotograferen', zegt hij, terwijl hij zijn camera
weglegt. "Maar mijn handen zijn te zwak. Ik zie het licht, maar ik kan er niets
meer mee."
Bron: Frits Baarda, Focus Magazine, nr. 9, september 2001.